Van der Heijde in de archieven

Om door de subcommissie Leiden voorgedragen te worden, moet Johannes een ‘spitproef’ afleggen (boek blz 18-19). Die doorstaat hij glansrijk en de secretaris is vooral onder de indruk van Johanna Maria, ‘een allerknapst stel van eene vrouw’. Kort daarna (28 september 1818) schrijft de Leidenaar Tydeman aan Willem Anthonie Ockerse in een brief over de Ommerschans:
En b) u in vertrouwen te zeggen dat de goede en ijverige Blussé, secr. der subcomm. of districtscomm. alhier, en waarlijk ommisbaar, er zeer veel belang in stelt dat het huisgezin door hem voor de colonie opgezocht en aanbevolen, gaaf aangenomen worde. In haast. Na eerlijke groeten met vriendschap en achting
J.J.
H.W. Tydeman
Leiden 28 september 1818

Zij horen tot de gezinnen die in de kazerne in Amsterdam worden opgevangen, zie de illustratie boek bladzij 32

Uit de Staatscourant van 8 december, overgenomen uit de Leidsche Courant:
5 december 1818. Twee eigenhandige brieven van de vrouw van het behoeftig huisgezin van Johannes van der Heijden, uit deze stad in de volksplanting Frederiksoord opgenomen, melden deszelfs goede verzorging aldaar, in belooning van den arbeid, waaraan het gesteld is, en welken het gelukkig aangevangen heeft.
Men leest in beide brieven, de een aan de stedelijke subcommissie der algemeenen maatschappij van weldadigheid, de andere aan de aanverwanten der vertrokkenen, de zoo hartelijke als eenvoudige uitdrukking van de blijdschap dezer menschen, over het verkrijgen van behoorlijke huisvesting, huisraad, werktuigen, kleederen, brand en kost, met het uitzigt van dit alles door werken te verdienen.
Alle lezers dezer brieven zijn getroffen geworden door den daarin geuiten wensch der schrijfster, dat alle armen het zoo wel hadden, en door haar dankbaar aandenken aan alle de edele leden, gelijk zij spreekt, der algemeene maatschappij van weldadigheid in Leijden, gelijk aan hare voormalige armenverzorgers aldaar, voor welke allen zulk eene belooning hunner menschlievendheid en zorgen niet dan ten uiterste aangenaam kan zijn.

Uit het brievenboek van de permanente commissie (pc) dd 7 december 1818: Berigt van bijvoeging van W. vd Heyden bij ‘t gezin van zijn vader.

Uit de notulen van de pc dd 10 december 1818: Brief van de subkommissie te Leiden omtrent den jongeling J. van der Heijde, dien men gaarne naar zijne ouders in de kolonie zond. Besloten, dit verzoek gratieslijk te accuseren.
Dat J.  lijkt mij onzin, ze zullen Wijnand bedoelen.

Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 17 januari 1819 over garen in de ketel koken: Weisman en van der Heiden zeggen beide daar van kennis te hebben.

Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 23 januari 1819: Aan vrouw van der Heijden heb ik een verlof van 10 dagen, ter verrigting van dringende famille zaken, verleend. De zoon van Van der Heijden is op den 21 in de kolonie aangekomen.

Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 15 februari 1819:
(…), (…), (…), (…) en Van der Heijden, ook (…) zijn niet voor den veldarbeid geschikt. Ik heb dus begonnen, hun de geheele week in den fa brijk t laten, waar zij (…) geemployeerd zijn, en zal hun ƒ 1=.= op het verdiende loon korten, en daarvoor een bekwaam arbeider 2 dagen op hunne grond doen werken. Ik heb mij door herhaalde proefnemingen van de noodzakelijkheid van deze maatregel, die ik U verzoeke aan het oordeel der Kommissie te willen onderwerpen, overtuigd.

In de Star van februari 1819 pagina 193 staan de spinverdiensten in de week van 7 tot 14 februari met daarbij: Heijden (van der)…. 10,25

Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 11 november 1819: Heden morgen is het kind van van de Heiden, waar van zijne vrouw onlangs is bevallen, overleden. De moeder is mede zeer ongesteld.

Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 15 januari 1820:
Vrouw van der Heiden, reeds zeer lang gevaarlijk ziek, geeft thans goede hoop op beterschap.
In een voorafgaande nommer der Star is abusievelijk gemeld dat van der Heiden ziek was. Zijne vrouw was toen reeds bedleegerig en is zeker bedoeld.
Een kind van 3 jaren, en niet het geen waar van genoemde vrouw van der Heide onlangs is bevallen, was overleden, zo als mede abusievelijk in den Star is vermeld. Van dit laatste erreur is mijne verkeerde opgave schuld, waar voor ik de Kommissie verschoning vrage.

Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 16 februari 1820 over de aanstelling van Van der Heijde tot onderspinbaas: En eindelijk, dat de Permanente Kommissie de goedheid gehad hebbende van op mijn voorstel, ten aanzien van Van der Heide regard te slaan: ik hier bij moet aanmerken dat ik bedoelde, hem slegts provisioneel, en tot de Kommissie een bekwaam onderbaas zou hebben gevonden, als zodanig benoemd te zien.

Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 20 februari 1820:
Vrouw van der Heide, is bij aanhoudenheid ongesteld, en leid zeer veel aan een zware wond, door het aanhouden te bed liggen veroorzaakt.
Eene som van ƒ 50- door deze oppassende vrouw bespaard, is door deze ongelukkige omstandigheid niet alleen verloren gegaan, maar de verdiensten van de overige leden dezes huisgezins zijn voor het onderhoud niet meer toereikend; te meer daar er eene oppaster in het huis nodig is, en het kleine, slegts eenige maanden bereikt hebbende kindje, bij de andere besteed is.
Ik vind mij derhalve verplicht, aan de Permanente Kommissie autorisatie te vragen tot het doen van eenige onderstand aan dit huisgezin, t geen bij gunstiger omstandigheden zou kunne afgekort worden.

Uit een brief van Johannes van den Bosch dd 26 maart 1820 over het gebrekkige toezicht op het spinwerk: Van der Heide heeft het meede een paar keren slegt laten liggen.

Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 6 februari 1821: De kolonist van der Heijde heeft een zijner koeijen verloren.

In het op 19 februari 1823 gedateerde schoolrapport over 1822 worden ook genoemd als ‘hebbende uitgemunt in gedrag en vorderingen’: Kasper en Mietje van der Heide.

Uit een brief van de subcommissie Leiden dd 28 november 1823:
Het uit Leijden zich in de kolonien bevindend huisgezin van J. v.d. Heijden was bij deszelfs vertrek 6 kinderen sterk, 4 eigene en 2 ingedeelde wezen. De vrouw beviel aldaar 2 malen en is thans weder zwanger; zoodat er welhaast 9 kinderen zijn zullen.
Nu kwam dezer dagen een der 2 vermelde ingedeelde wezen, Joh. Stephanus, mij klagen dat vrouw v.d. Heijden hem om haar talrijk huishouden de vereischte klederen niet verschaffen konde; de vrouw heeft te voren over hem geklaagd; hij zegde dat eene in de kol: uit ‘s Hage gekomene vrouw hem wel bij zich wilde hebben en onderhouden, maar dat de Direkteur zeide hiervoor het oordeel onzer subkommissie te moeten hooren; schoon deze laatste dit niet meer zoo zeer van haar ressort rekent, verklaart zij echter bij dezen, hier niets tegen te hebben, in de zaak zich dus bevindt.

Uit de Star van december 1823:  Er zijn, volgens het maandelijksch berigt des Direkteurs, gedurende deze maand eenige zieken in de koloniën ontstaan; waaronder de vrouw van den kolonist nieuwenhuis, die van van der heiden en spruit, en de dochters van bulke en gaalde meest gevaarlijke zijn; de overige zijn van een’ minder ernstigen aard.

Uit een brief van directeur Wouter Visser dd 13 december 1823:
Aangaande Johannes Stephanus als eigen kind is ingedeeld bij den kolonist van der Heide. Dat hoewel deeze kolonist een talrijk huisgezin heeft, deszelfs inkomsten daar naar evenredig zijn, waartoe Johannes Stephanus het zijne bijdraagt; waarom dan ook dit huisgezin zeer goed is gekleed en van het nodige voorzien en derhalven geen reden bestaan den gemelden wees bij een ander te plaatsen, terwijl hij in tegendeel naar mijn gevoelen aldaar zou moeten verblijven, zelfs bij een mindere gunstige positie van van der Heide.

Uit een brief van directeur Wouter Visser dd 27 januari 1825: Eindelijk heb ik de eer te vragen authorisatie tot het geven van ontslag aan Wijnand, zoon van Johannes van der Heide, Geertje, dogter van Dirk Klaver en Johanna Gerdina, dogter van Mathijs Koensen; de beide eerste uit kolonie N 1&2, de laatste uit kol N6, hebbende hun respective ouders daar in toegestemd.

Dat ontslag van zoon Wijnand was bedoeld om te gaan trouwen:
28 februari 1825, Vledder, huwelijksakte, aktenr. 1
Bruidegom: Weijnand van der Heijde, ged. Leyden 04 03 1798, zoon van Johannes van der Heijde en Johanna Niewaarde.
Bruid: Geertjen Klaver, geb. Harderwyk 08 11 1805, dochter van Dirk Klaver en Hendrikjen Brouwer.

Geertjen is een dochter van proefkolonist Klaver.