Johann Frans Philip Schnatz, employé proefkolonie

Schnatz wordt met naam genoemd in De proefkolonie blz 28, 51, 58, 240, 320.

Besluit Permanente Commissie dd 6 oktober 1818, aangetekend in brievenboek (Drents Archief, toegang 0186, invnr 18):
Om aan den gene­raal Ditubrema, belast met de portefeuille van oorlog te melden de elekta van J. Schweitzer, J.F. Schnatz, Ph.E. Seijlen … Koster, staand bij de garnisoens kompagnie, tot onderopzie­ner in de kolonie, met verzoek hen dit aante­zeggen, zullende eerlang tijd en wijze van vertrek en destinatie nader wor­den opgege­ven.

Uit een brief van directeur Benjamin v.d. Bosch aan de Per­ma­nente Commissie dd 9 november 1818 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 49):
De onder officieren schijnen mij toe – met uit­zonde­ring van den ouden Coster – niet zeer geschikt te zijn. Ik denk echter dat eene ern­sti­ge vermaning hun op hunnen eigen belan­gen zal opmerk­zaam maken, en voor­ wier de Kommissie stren­ge middelen zal moeten toepassen.

Uit een brief van directeur Benjamin v.d. Bosch aan de Per­ma­nente Commissie dd 23 november 1818 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 49):
Op last van den 2 assessor is aan T.G. Ger­ritsma toegestaan de oudste dochter van den overleden Stellinga te laten bij hem inwonen.
Aan aanzien van den 15 jarige zoon.
Terwijl het kleine meisje van agt jaar bij den sergeant Schnatz is ingedeelt. Het laatstge­noemde kind komt op geene verantwoording voor, en de kleeding aan het zelve verstrekt is, als nog in het magazijn zijnde gebragt.
(…)
De onder officieren beantwoorden niet aan de verwagting.

Uit een brief van directeur Benjamin v.d. Bosch aan de Per­ma­nente Commissie dd 19 januari 1819 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 49):
Het gedrag der overige onderofficieren ver­dient alle lof, in den beginne liet zich dit veel minder gunstig aan­zien.

Brief van de Commissaris Generaal van Oorlog, van het Ministerie van Oorlog, aan de Permanente Commissie dd 5 mei 1819 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 51):
Ik heb de eer der permanente Commissie van weldadigheid, op hare missive van den 27sten der vorige maand, te rescriberen, dat de in de kolonie Frederiks-oord gedetacheerde sergeanten Schnatz en Koster, te rekenen van den 1sten april dezes jaars, op het gagement, zijn gesteld, en dat dien tengevolge ook van dien datum geene soldij aan hun meer kan worden betaald, doch dat aan hun daarentegen door den Minister van Financien het pensioen zal uitbetaald worden.
Dat wat betreft de vier maanden gratificatie welke aan hun, zoo als aan meer andere op gagement gestelde onder-offi­cieren, van het Garnisoens Bataillon, voor een eerst établis­sement is geaccor­deerd, ik in het denkbeeld heb geverseerd, dat zij hun etablissement in die kolonie hadden gevestigd, waar, daar zij alle aanspraak daarop zouden hebben verloren, als zijnde dit bepaal­delijk toegekend aan de genen, die zich moesten etablisseren, thans nader door U deswegen toegeligt, heb ik heden de noodige order gesteld, om voor elk der beide sergeanten het hun aankomende bij U te deponeren, en verzoek der Commissie om die somme, tot tijd en wijlen dat de beide ser­geanten de kolonie zullen verlaten, te bewaren, om alzoo aan het bestemde oogmerk, te kunnen beantwoorden, en voorteko­men dat hetzelve niet worde verteerd, gedurende hun verblijf in gezegde kolonie.

Uit de notulen van de vergadering van de Perma­nente Commissie dd 1 juni 1819 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 38) blijkt dat met het leger afspraken zijn gemaakt omtrent de gepensioneerden Schnatz en Koster. Zij moeten enkele kleding­stukken inleveren. Voorts houden zijn een jaarlijks gagement van ƒ 130,- dat door de directeur op wekelijkse basis uitbe­taald wordt.:

Uit een brief van directeur Benjamin v.d.Bosch, die het voorafgaande dan nog niet weet, aan de Permanente Commis­sie dd 2 juni 1819 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 51):
Daar er ten aanzien van de betaling der onder officieren Schnatz en Coster geene bepaling plaats heeft, neem ik de vrijheid den Permanente Kommissie daaromtrent hare decisie te verzoeken; dewijl zij mij om betaling lastig vallen.

Uit een brief van directeur Benjamin v.d.Bosch aan de Permanente Commis­sie dd 20 juli 1819 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 52):
Zeer aangenaam zou het mij zijn de bepalingen der Permanen­te Kommissie te mogen ontvangen
1. ten aanzien van de menage der onder-officieren, dewijl de algemene menage opgehouden heeft.
2. Daar aan de onder-officieren Schnatz en Coster ieder ƒ 12=.=. op hun tractement te veel betaald is, uithoofde de kennisgeving hunner op pensioenstelling mij wat laat gewor­den is en zij voorgeven het 1/52 van hun gagement s’wekelijks zeer benodigt te zijn, hoedanig de Kommissie hier in wenscht gehandeld te zien.

Uit de notulen van de vergadering van de Perma­nente Commissie dd 25 juli 1819 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 38):
Nog besloten den Direkteur te schrijven, de onderoff. Snaps en Koster, uit hoofde van goed gedrag, de 12 guldens te schenken.

Uit de notulen van de vergadering van de Perma­nente Commissie dd 2 augustus 1819 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 38):
Besloten, om aan den kok toetezeggen ƒ 2 tractement en aan hem en de onderofficieren zoodanig dedomagement voor kasgeld, als de Direkteur billijk zal oordeelen.

In een rapportage over de bevolking van de proefkolonie noemt spinbaas Brouwer dd 1 juni 1820 Schnatz ‘een slecht spinner, maar niet brutaal’.
(rapportage meegezonden met brief directeur dd 5 juni 1820, Drents Archief, toegang 0186, invnr 55).

Uit een brief van directeur Benjamin v.d.Bosch aan de Permanente Commis­sie dd 12 maart 1821 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 56):
Met den gewezen sergeant major Fleischer heb ik mij eeniger mate verlegen gevonden, dewijl hij voor den veldarbeid zeer weinig geschiktheid heeft, en geen kolonist zodanige ingedeelde verlangt, vooral wanneer het zelfs geene vrijstelling van huur geeft. Ik heb gen. Fleischer dus bij den sergeant Schnatz gelogeerd en daar hij eene vrij goede hand schrijft, zal ik zien hem bij de nieuw aanteleggen kolonien te employeren, wanneer dit namentlijk de goedkeuring der Kommissie verdient.

Uit een brief van directeur Benjamin v.d.Bosch aan de Permanente Commis­sie dd 6 april 1821 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 57):
De kolonist Johannes Bosch is voorgisteren, den eigen dag waarop zijne vrouw begraven is, van de kolonie gedeserteerd. Ik deed hem ogenblikkelijk vervolgen. De sergeant Snatz achterhaalde hem op weg naar Steenwijk. Zijn bij hem inwoonende schoonzoon Dumersie en zijne dochter vergezelden hem en hebben zich gezamelijk met geweld tegen den sergeant verzet. Daarop in een bosch vluchtende, zoo zijn het ontkomen.

In een schoolverslag, meegezonden met een brief van de directeur dd 6 maart 1822 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 60) melden de on­dermeesters Middelboer en Geraets van Frederiksoord:
Integendeel kunnen wij geene redenen vinden, over de policie van den wijkmeester Schnatz te vreden te zijn, daar deze niet zelden, wanneer het opzigt hem was toevertrouwd, ons in onze werkzaamheden kwam storen; zoekende jongens om s’anderen daags hier of elders te werken.

Uit een brief van directeur Wouter Visser aan de Permanente Commissie dd 17 april 1822 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 61):
wijkmr. Snats, welke geene behoorlijke zorgen hadt tegen het dragen van andere dan koloniale kleding, is door mij met voorkennis van ZHEdGestr. den Heer 2e Adsessor, voor eenige dagen van zijn post gesus­pendeert, met voornemen hem daar na weder te herstellen;

De Permanente Commis­sie besluit 27 november 1822 om de onderdirecteur van Ommerschans-binnen Fenner te ontslaan (zie De bedelaarskolonie blz 117) en de wijkmeester van de kolonie Boschoord Jacob Harloff naar de Ommerschans te roepen. Schnatz gaat dan naar Boschoord (Drents Archief, toegang 0186, invnr 960):
De wijkmeester P. Snatz uit kol. no.1, zal overgaan in de wijk tot nu toe aan den onderdirekteur Harloff toevertrouwd.

Uit een brief van directeur Wouter Visser aan de Permanente Commissie dd 9 juni 1825 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 74):
Zes zaalopzie­ners zijn met bijna 400 bedelaars van de Ommer­schans naar het 2e of bedelaarsinstituut te Veenhuizen overgegaan, als mede zijn van hier naar de etablissementen vertrokken de wijkmr. Snats, Reichen­bach en Onversaagt en de opziener Koster; veelen deezer zijn daar thans over­compleet, doch kunnen bij de bevolking van het 3e gestigt geemploijeerd worden.
((zie over deze ingebruikneming van Veenhuizen De bedelaarskolonie blz 244))

Nadat hij in Veenhuizen is geweest, wordt Schnatz zaalopziener in de bedelaarskolonie, zie zijn file daar.