Armoede veroorzaakt door overbevolking, p 302

De verklaring te zullen blijven – waarin en passant ook weer beloofd moet worden de koloniale kleding te zullen blijven dragen – staat in een brief van directeur Visser van 14 augustus 1821. Johannes had twee maanden eerder, getergd door de vele mensen die na aankomst meteen weer uit Willemsoord vertrokken, aangedrongen op zo’n soort verklaring.

Van de bij de weduwe Vergeer ingedeelde jongeling die weggestuurd is verhaalt het boek op bladzij 115 ev. Het door haar als eigen dochter opgevoede meisje is bij aankomst 19 jaar en heet Jaantje Wester. Die was er al een keer eerder vandoor gegaan voor ze definitief wegbleef. Haar dochter is Janna Vergeer die het tweede kolonie-huwelijk sloot op 20 mei 1820 (boek bladzij 244) met de ingedeelde bij Weender, Frans Looimeier. Haar zoon heet Sent of Cent Vergeer die al eerder in het boek genoemd is in verband met Tuitje of Geertruda Bodenstaf (bladzij 166) en die dit voorjaar, 28 april 1821, met haar getrouwd is.

Over Janna Vergeer en Frans Looimeijer is onder meer correspondentie van Gouda op 8 september, Wouter Visser die bij de weduwe Weender geïnformeerd heeft en haar mening geeft op 11 oktober en Zaandam op 29 oktober. Op 4 december tenslotte deelt Wouter Visser mee: ‘Voorts heb ik de eer de Permanente Kommissie bij deeze te berigten dat, de persoon van Frans Lomeijer op advijs van Zijn Hoog Ed Gest den Heer 2e Adsessor is geplaatst in kolonie no.3 als hoofd des huisge­zins van wijlen Loggiers.’ De huisverzorger Loggers was kort daarvoor overleden.

Rond Sent Vergeer en Tuitje Bodestaff speelt het iets later. Gouda schrijft op 22 juli 1822 dat hij zich op de kolonie niet getolereerd voelt, waar 4 augustus door Visser op gereageerd wordt. Op 13 oktober van dat jaar wordt hij in Willem­soord geplaatst als huisverzorger over een aantal kinderen uit Dordrecht, als opvolger van de man die een weesmeisje met een touw met knopen had geslagen (boek bladzij 334).
De ontmoeting van de twee huisverzorger geworden jongeren met Christiaan Sepp wordt door Sepp beschreven in de Star van april 1823.