De onvolledige gezinnen zijn die van de weduwe Vergeer uit Gouda, de weduwe Richmond uit Vlissingen en de weduwnaar Van Ommen uit Zwolle. De volwassen ‘Jannen’ zijn Berends, Bodenstaf, Bosch, Breukel, Bult, Burks, van der Heijde, Molenaar, Molewijk, Tersmetten, Westerveld. Zie voor de regionale spreiding onder Proefkolonisten de lijst op herkomst.
Bij het profiel voor proefkolonisten dat hier beschreven wordt kan nog aangetekend worden dat áls er al gezinnen bestaan die aan alle criteria beantwoorden, dat ook gezinnen zijn die een redelijke kans hebben om in de gewone maatschappij de kost te verdienen én gezinnen met een dusdanige werkkracht dat veel steden ze liever in de stad zullen willen houden als arbeidsreserve voor als de handel weer aantrekt. Dat laatste zeggen sommige steden, in veel bedektere bewoordingen, ook gewoon.
Het besluit ter vaststelling van die criteria heb ik niet kunnen vinden – volgens Kloosterhuis pagina 52 zou het op de vergadering van 22 juni 1818 vastgesteld zijn – maar de criteria laten zich afleiden uit de correspondentie tussen subcommissies en de pc.
De brieven van subcommissies waarin zij kolonisten voordragen voor de proefkolonie bevinden zich allemaal in archief 48 en 49. Die brieven bevatten vaak interessante gegevens over kolonisten, maar… het hoeft niet altijd waar te zijn. Soms omdat ze een kolonist erdoor willen drukken, soms uit pure slordigheid (zo wordt de 38-jarige Brandsma in de voordrachtbrief van zijn subcommissie vreemd genoeg 51 jaar oud genoemd). Een kleine selectie uit de voordrachten staat op deze site.
Reacties van de pc staan in het brievenboek of de notulen of de uitgaande post en vaak ook op de omslag van de brief.
NB bij de brief van Maassluis: het klinkt raar in onze oren, maar het was vrij algemeen om over de voorgedragenen als ‘voorwerpen’ te praten. Meerdere subcommissies gebruiken dat woord, evenals de pc soms in haar reacties.
De term ‘behoeftigen van de beste soort’ is van Johannes van den Bosch in de Star van januari 1819 pagina 66.