Volgens de rode boeken van Kloosterhuis is Anthonie Brouwer geboren op 23 januari 1782 en heet zijn echtgenote Antoinetta Geertruida Meijland. Hij heeft al een paar maanden geleden zijn contract getekend, volgens de notulen van de pc op 9 december 1819. Naast de 500 gulden krijgt hij vrij wonen en betaalt de Maatschappij de reis van het gezin naar Frederiksoord.
Brouwer is beter in leidinggeven dan in brieven schrijven, want dat doet hij slechts héél af en toe, bijvoorbeeld op 5 juni 1820 en dat is dan zeer moeilijk leesbaar. Meestal zegt hij tegen Benjamin wat hij op zijn hart heeft en brieft die dat over aan de permanente commissie.
Het is mij onbekend of Brouwer met de ‘Eijlanders’ doelt op de bewoners van de westelijke Amsterdamse eilanden (Bickerseiland e.d.) of de oostelijke Amsterdamse eilanden (Kattenburg e.d.).
De pc ruikt lont over de situatie in de spinnerij in de notulen van 11 maart 1820 en schrijft daarover de 13de (blijkens Benjamins reactie, de brief zelf is er niet). Kort daarvoor, 24 januari had Benjamin juist ontzettend positief over de spinnerij bericht!! Hij was er dus met open ogen ingetuind: ‘Bijzonder aangenaam is het mij tevens aan de Kommissie te kunnen inzenden gedetailleerde staten van verdiend spinloon in de beide kolonies over de laatste acht dagen, die haar zullen doen zien, tot welk eene aanmerkelijke hoogte deze gestegen is. Ja, die haar zullen overtuigen, dat bij een buitengewoon strenge winter, waar door bij velen de winter voorraad geleden heeft; en den veldarbeid een geruimen tijd heeft moeten stilstaan, en dus onder de ongunstigste omstandigheden, de kolonist door eigen arbeid in zijnen behoeften op eene redelijke wijze kan voorzien. (…) De volgende week-staat zal zeker dus een nog gunstiger uitslag opleveren. Ik heb echter gemeend de Kommissie met de gunstige toestand harer kolonie, zo spoedig mogelijk te moeten bekend maken; te meer daar het mij toeschijnt, dat zo gunstige resultaten, bij de tegenwoordige omstandigheden, als gewigtige bewijzen, zo voor den deugdelijkheid der inrichting, als van de juistheid der berekening mogen aangemerkt worden, en de Kommissie dezelve als zodanig misschien in het volgend nommer der Star zou wenschen bekend te maken.’
Benjamins reactie nu, 20 maart 1820, is dan ook onthutst. ‘Ik heb met leedwezen uit den brief der Permanente Kommissie van den 13 dezer hare gegronde ontevredenheid over den ongunstige staat der spinnerij vernomen.’ Blijkbaar reageert hij meteen want al op 15 maart 1820 solliciteert zijn boekhouder, Johannes Bernardus de Bas, bij de pc naar een nieuwe functie, wat Ockerse tot de notitie ‘Nihil hic’ brengt.
Overigens zal De Bas later, juli 1821, ‘bij gebrek aan geschikte voorwerpen’ nog wel tijdelijk als onderbaas een spinzaal onder zich krijgen.