Dat de subcommissie Alkmaar zeventien gulden aan de familie Tijmes had gespendeerd, komt uit de rode boeken van Kloosterhuis.Benjamin van den Bosch schrijft over ‘te rijk uitgemeste’ gezinnen op 9 november 1818.
(bladzij 58) Voor de beschrijving van de kolonie is gebruik gemaakt van:
- de brief van Johannes van den Bosch dd 19 augustus 1818 aan Stephanus van Royen over de door laatstgenoemde aan te leggen proefkolonie, archief 352;
- verslag van Johannes van den Bosch aan prins Frederik over de aankoop van Westerbeeksloot en de daar uitgevoerde werkzaamheden, dd 17 september 1818, archief 1179;
- brief van Johannes van den Bosch aan Robert Owen (beantwoording van diens vragen) dd 16 juli 1819, archief 352;
- een artikel van dokter Schuurman in de Star 1819, pagina 453 e.v., met de titel ‘Brief van den Heer J.B.Schuurman, Med. Doktor te Steenwijk, aan eenen vriend, over de gezondheid der Kolonie Frederiks-Oord’, waarin hij de kolonie beschrijft.
- Star 1819, pagina 380-381:
De preciese afstanden tussen de huisjes vallen niet meer te bepalen, maar ze stonden redelijk ver van elkaar vandaan, wat tot gevolg heeft gehad dat Frederiksoord – evenals later Willemsoord en Wilhelminaoord – altijd moeite hebben gehad om écht dorp te worden, want er ontbreekt een echte dorpskern. Mevrouw Kloosterhuis, opgegroeid in Willemsoord, schrijft in de inleiding van haar boek over het plezier dat zij en haar zusje hadden als ze elders in Drenthe in een ‘echt dorp’ op vakantie waren geweest.
Behalve het broek is ook buiten de grenzen van de proefkolonie een stuk van het Vledderheideveld al in cultuur gebracht: ‘Terwijl tevens, om de proefneming zoo volledig mogelijk te maken, en de voordeeligste wijze van kolonisering met kennis van zaken te kunnen vaststellen, eene aanzienlijke hoeveelheid heidegronds (aktueel wordt) omgeploegd, en tot het zaaijen van stalvoedering (enz. zal) gebezigd worden.’ rapporteert Johannes op 17 september aan prins Frederik, archief 1179.
De subcommissie Steenwijk jubelt in de Staatscourant van 1 december 1818 over de kolonie en over de rol van Johannes daarbij. Volgens Steenwijk – in datzelfde krantenartikel – maken de kolonisten zich tegelijk in de omgeving ‘bemind door hun betoon van dankbaarheid voor hun tegenwoordig lot’.