Dikke benen, p 246

Op 17 april klaagt Benjamin – niet voor het eerst – over het ‘gebrek aan overleg in hunne huishouding’. Hogenbrink of Hogenberk heet de kolonist uit Weesp en Benjamins bericht over zijn kledingwensen op 19 mei 1820.
De klachten van Johannes Bosch over zijn schoonzoon en over de veranderingen in de spinnerij komen uit een terugblik van hem in een brief begin 1821, zie boek bladzij 270-271. De brief van Klaas Visser is gedateerd 11 mei 1820 en gericht aan Benjamin – ‘WelEdele gestrenge Heer, Het is mij zelve van harten leed, dat ik mij genoodzaakt vind, om aan UE gestrenge te verzoeken, om aan mij mijn ontslag als kolonist te geven en om aan mij te vergunnen dat ik weder met de mijne na daar vertrek van waar ik gekoomen ben’ – die hem doorstuurt naar Den Haag waar de pc op 15 mei het besluit neemt Visser onderstand te geven.
Overigens praat Visser waarschijnlijk de directie naar de mond als hij indirect zijn vrouw mede de schuld geeft als hij schrijft dat het na Benjamins eerdere hulp beter ging ‘temeer daar mijn vrouw haar ook sedert die tijd, hoe lang hoe meer tot arbeijd en zindelijkheijd schikte’.

Over die door Klaas Visser geschreven brochure uit 1828 zie de noot bij bladzijde 381.