Die in het vorige stukje genoemde brieven, dus 17 februari van Johannes en 18 februari van Benjamin, leveren ook de citaten voor het eerste gedeelte hier. De al vaker genoemde reglementaire beginselen worden hier toegelicht met stukjes uit een brief aan de subcommissie Maassluis dd 9 mei 1820. De behoefte aan meer machtsmiddelen komt in veel brieven terug, geleidelijk steeds krachtiger.
Het is 20 februari als Benjamin meldt dat Koppejan uit arrest ontslagen is en 26 februari als Koppejan zich schriftelijk wendt tot zijn subcommissie, die de brief doorstuurt naar de pc zodat die tussen haar ingekomen post zit. Het in Koppejans brief gebruikte woord ‘foetreseeren’ heb ik in geen enkel woordenboek kunnen vinden, maar uit het zinsverband denk ik dat hij ‘gebrek lijden’ bedoelt.
Die pastoor van Steenwijkerwold, over wiens activiteiten gemeld wordt op 23 maart, heet Muller en staat kort voor zijn pensionering. Daarna wordt het gestook overgenomen door zijn broer, die op bladzijde 300 genoemd wordt bij de ‘Roomse machinaties’. Het weigeren van verlof aan vrouw Vos speelt op 20 maart. Ze is maar eventjes weg en wordt bij terugkomst ingesloten.
De 15-jarige jongen die bij het gezin Kranendonk uit Dordrecht was ingedeeld, heet Giel of Magiel Berkel. De weggelopen dochter van de kolonist uit Axel is Pieternella de Ruiter, 17 jaar. Over het weglopen van de jongen uit het Haagse weeshuis schrijft Benjamin op 20 maart met de toevoeging: ‘Hij was een zeer grote deugniet.’ In diezelfde brief meldt hij het weglopen van de dochter van Breukel met een jongere broeder.