Een vent met een jas aan, p 128

Sarus – soms als Saris geschreven – van Rhee wordt voorgedragen door de subcommissie Wijk bij Duurstede op 6 oktober 1818, archief 49, de vergelijking met een andere kolonist die een jas aanheeft maakt Johannes van den Bosch op 15 juni 1820, archief 55, bij een opsomming van net op Willemsoord aangekomen kolonisten: ‘De tweede is een Dordsche snijder die staan­de houd gezon­den te zijn om zijn am­bacht uit te oefenen en die een half uur ge­spit hebben­de verklaarde ziek te zijn en naar huis gaat. Een vent met een jas aan juist als van Rhee en even zo lui.’ Een week later, op 21 juni 1820, maakt hij opnieuw een vergelijking, waarschijnlijk met betrekking tot dezelfde kolonist: ‘Van de miserable Schotman hoop ik ontsla­gen te raken. Deze is de enige in de kolonie daar geen land mede te bezeilen is. De vent is altijd ziek als er gewerkt moet worden, een tweede van Rhee.’

Benjamin schrijft niet bij welke kolonisten gereedschappen of huisraad misten en wie er beboet zijn, maar na de volgende inspectie, op 12 juni, schrijft hij ‘Bosch, De Vos, ik meen ook Breukel waren onder getal der geener die reeds eenmaal hunne goederen verpand hebben.’