Ellendige beesten, p 274

Het voorstel tot verbouwing van het logement doet Johannes van den Bosch aan de pc dd 7 maart 1821; besluit permanente commissie in haar notulen van 14 maart 1821. Later; 5 mei, stelt Johannes voor de kamers te behangen, wat ook wordt uitgevoerd. Blijkbaar was het inderdaad hard nodig en had de slechte staat van de herberg mensen doen afzien van een bezoekje aan de kolonie, want de Stars van mei, juni, juli en augustus 1821 putten zich uit in verhalen dat het logement verbouwd is en er nu heel goed te logeren valt.

De preciese stichtingsdatum van Wilhelminaoord valt te stellen op donderdag 5 april 1821. Op 6 april schrijft Benjamin namelijk: ‘Gisteren heeft de Heer Oosterlo een aanvang met de nieuwe woningen in kolonie no.4 gemaakt.’

Het voorstel om kolonisten bij te laten dragen in kerkelijke kosten, komt van Petrus Ameshoff. Hij is bevriend, althans correspondeert, met dominee Jentink van Steenwijkerwold en die was er bij hem over begonnen. Op 10 maart 1821 neemt de pc het besluit tot de invoering van die heffing met daarbij tevens: ‘Besloten het besluit der P.K. omtrent de kerkentaken medetedeelen aan den Heer P. Ameshoff te Amsterdam, ter beantwoording zijner missive omtrent de godsdienstuitoefening in de kolonien.’ Ds Jentink maakt gewag van zijn wantrouwen jegens de boeren in zijn kerkeraad in een brief aan Petrus Ameshoff dd 2 mei 1821, die Ameshoff voegt bij een brief van hemzelf van 4 mei. Ameshoff ondersteunt Jentinks vraag ‘of de kerken­raad daar niet buiten zoude kunne gehouden worden’, maar het is mij onbekend hoe dit afgelopen is.

Op 28 maart 1821 schrijft Benjamin van den Bosch aan de permanente commissie: ‘De uit Denemarken gekomen reisigers zijn heden naar een verblijf van zes dagen terug gegaan. Zij hebben hunne bijzondere tevredenheid over de geheele inrigting en de bekomene inlichtingen betuigd en waren in het geheel ten uiterste voldaan.’ Verder over dat bezoek in de Star van april en mei 1821 en iets in een brief van Benjamin van den Bosch aan de permanente commissie dd 8 april 1821.

De subcommissie Middelburg ontvangt van Abraham Koppejan ‘in de maand februarij ll. een vernieuwd verzoek om naar herwaards te rug te keeren’, schrijft zij op 12 april. Daarvoor, op 2 april 1821 had Benjamin aan de pc geschreven: ‘Vrouw Koppejan zal morgen, met het goed haar in eigendom behorende naar Zeeland, terwijl haar man hier blijft tot de Kommissie hem zal gelieven te ontslaan. Den 2 assessor heeft daartoe permissie gegeven.’
In haar brief citeert de subcommissie alle klachten van Koppejan en op 17 mei wordt daarop gereageerd en daarbij is ook een staatje met schulden en verdiensten van Koppejan. Op 4 juni meldt Middelburg dat zij een brief ontvangen hebben waarin Koppejan schrijft toch te willen blijven.