Geschikte voorwerpen voor de uitvoering ontbreken, p 241

Benjamin uit die twijfels over de haalbaarheid van Willemsoord op 21 december 1819, op 1 april 1820 meldt Johannes:: ‘Hoop met 1e mei 70 hoe­ven vollend te hebben. Dat is voor ie­der huisge­zin een groente thuin, 50 roeden vroege aardappelen, 30 late aardappelen beneffens voor 300 roe­den stalvoeder aangelegd te hebben. Waarvan echter deze maand slechts de helft moet worden uitgezaaid om dat het zelve anders alle gelijktijdig aan komende niet geconsumeerd kan worden.’

De mogelijkheid van een steenbakkerij had Ameshoff al op 31 augustus 1818 geopperd in een brief aan Ockerse: ‘Eilieve vraagt eens den Genl. of er niet in vroeger tijd eene steenbakkerij in Wes­terbs. geweest is, die van de aanwe­zende klei, en veen gebruik maakte. Daar er bij eene steenbak­kerij veel menschen te pas komen, ware zulks op tijd voor onze kolonis­ten een goede arbeid.’
Daarna is er steeds sprake van, met discussie over de beste manier om zoiets op te zetten, en op 26 april meldt Johannes dat er snel en veel stenen gebakken worden om te gebruiken bij de bouw van Willemsoord en voor de gierbakken. De betaling van de Brabanders is zo geregeld ‘dat aan den steenbakker ƒ9. en aan den arbeider ƒ4. s’weeks wordt toege­legd boven kost en inwoning’, brievenboek 14 mei 1820. De beschrijving met veldoven en ontboden deskundigen komt uit het inspectierapport van de commissie van toevoorzicht dat is gepubliceerd in de Star van augustus 1820.

Over de gierbakken schrijft Johannes op 1 april: ‘Dan gier­bakken zijn volstrekt noodzakelijk. Ons ge­heel systema van land­bouw is daar op ingewerkt en daar door alleen kunnen wij met de helft der onkosten, de anders daartoe aangewende gron­den tot cul­tuur brengen. Worden die niet gemaakt dan is er op den duur op geen gewas te rekenen.’ Blijkbaar is het al eerder geprobeerd, want hij vervolgt: ‘Die geene welke door Ooster­loo gemaakt zijn verleden jaar zijn te zwak en kunnen de drifting niet weerstaan.’
Op 7 maart had hij al over de kosten geschreven: ‘Ik heb met mijn broeder nog eens om­standig opgerekend het kosten­de eenen hoe­ve, en het leid geene bedenking of dezelve kan aangelegd worden door hetgeen het tarief bepaald, ook dan wanneer men ƒ 40- voor de gierbakken steld.’
De gierbakken zijn prominent aanwezig op de tekeningen in de verslagen van de buitenlandse bezoekers (Grouner + An account of the poor-colonies). Die vonden het allemaal een prachtige vondst.
De kosten van de sekreten staan in de pc-notulen van 24 oktober 1820.

Over zijn aankopen schrijft Johannes op 7 maart: ‘Het tijdig aankopen van grond zal atijd voor de Maat­schappij een zaak van gewigt zijn. Met een steeds toenemende uitbreiding zou het ons eindelijk aan een dier elementen ontbreken kunnen die de grond­slag dezer onderneming uitmaakt.’
Op 17 mei noteert Ockerse in het brievenboek: ‘Besluit der P.K. Om aan Z.M. den Koning te presenteren eene missi­ve inhoudende ver­zoek om te mogen graven een kanaal loop­ende van Blokzijl, over Steenwijk en Frederik­soord tot Groningen; naar koncept des Gene­raals.’

Op 24 april begint Johannes erover dat hij wel naar huis zou willen. Klachten over ongeschikt personeel komen terug in heel veel brieven van hem en van zijn broer en in deze tijd schrijven ze allebei ook over de carrièreswitch van Drijber. Blijkens de datering van een van Benjamins brieven, 27 april, hebben ze zelfs op Drijbers trouwdag er al met hem over gesproken! Veel genealogische informatie over Drijber is te vinden op http://www.drijber.info/