Het stuk van den Godsdienst, p 86

De zin ‘Ten aanzien van het zedelijk onderwijs…’ enzovoort komt uit de officiële bekendmaking van het bestaan van de Maatschappiju na de koninklijke goedkeuring in de Staatscourant van 16 maart 1818, inclusief de cursivering.

(bladzij 87) Het katholieke lid van de commissie van weldadigheid is Joannes Matthias Schrant, priester en letterkundige, die overigens weinig zijn gezicht laat zien omdat hij hoogleraar in Gent is.
De remonstrant is Paulus van Hemert, het joodse lid Mendes de Leon. In de notulen van de eerste vergadering van de commissie van weldadigheid op 22 juni 1818, archief 16, staat: ‘Op de propositie om tot het 12e lid der Kommissie van Weldadigheid iemand uit de israëlitische gemeente te verkiezen zijn daar­toe voorge­steld
de Heer de Texaira
Jak. Mendes de Leon jr.
beide wonende te Amsterdam, om daaruit eenen in ‘t vervolg te nomi­neren.’
Een maand later wordt Mendes de Leon genoemd als lid van de commissie van weldadigheid en van de afdeling van financiën.

De brief vanuit Utrecht is gedateerd 12 september 1818 en is ondertekend met ‘De President Burgemeester der stad Utrecht J. van Doelen’. Hij schrijft over zichzelf: ‘Ik bemin de ware verlichting met geheel mijn hart’ en hij heeft niet iets tegen alle katholieken, maar ‘zederd de dood van onzen ver­dienstelijken burgemees­ter VSteenhardt, en van den voor­maligen wethouder Vbaerle’ zijn er volgens hem geen betrouwbare Utrechters meer onder hen.

(bladzij 88) Over het wantrouwen vanuit de geestelijkheid: Er schijnt bij de oprichting van de Maatschappij al een rel geweest te zijn over het niet noemen van de godsdienstige opvoeding. Dokter Nieuwenhuis refereert daaraan als hij op 9 oktober 1818 de concept-voorschriften voor de proefkolonie bespreekt. Naar aanleiding van de door hem onderstreepte passage ‘hunne kinderen te doen onderrig­ten (in de godsdienst) overeen­komstig de voorschiften die deswegens door de Maat­schappij zullen worden gemaakt’ waarschuwt hij: ‘Hierop vrees ik zullen de hee­ren geestelijken van alle gezind­heden wederom aanmerkingen zoeken en vin­den; men herin­nere zich art. 4 en 11 van het eerste reglement. Zoude het niet best zijn dit geheele artikel weg te laten.’ En een dag later stelt commissielid Schrant voor maatregelen te nemen ‘wil men niet andermaal het hoofd stoten’.
Blijkbaar is er vóór het reglement van de Maatschappij van Weldadigheid zoals we dat kennen en zoals dat op deze site staat, een ander reglement geweest dat na protesten in allerijl herschreven is.

De Maatschappij begint zich voor het eerst, niet voor het laatst, te verdedigen tegen kritiek (door Johannes meestal ‘laster’ of ‘ongerijmd voorwendsel’ genoemd) uit religieuze hoek in het eerste jaarverslag, afgedrukt in de Star 1819 augustus. Daaruit komen ook deze citaten. De Star begint al vanaf het eerste nummer, het januari-nummer 1819 regelmatig te melden hoe trouw de kolonisten naar de kerk gaan. In dat nummer wordt op pagina 88 ook melding gemaakt van de brief van Klaas Visser en doet de dominee van Vledder, R. de Kemper, verslag van zijn werk onder kolonisten. Voor meer informatie over Klaas Visser zie zijn persoonsfile.

Het positieve verhaal over de katholieke kerkgang in Steenwijk komt van de bezoeker C.K.Eilander, gepubliceerd in de Leeuwarder Courant van 30 januari 1819, overgenomen in de Staatscourant van 5 februari. Het negatieve verhaal komt uit de brief van de familie Burks, hiervoor al genoemd bij Daar leyt het begraven bij de grote kerk en verderop bij Was wij daar niet wij kwamen daar niet.