Op 21 augustus 1821 schrijft Wouter Visser aan de permanente commissie: ‘(…) en dat nu weder door den Heer Oosterloo een begin is gemaakt met bouwen van woningen in no.6, waardoor ook daar, eerlang, zelfs binnen weinige dagen, eenige tot den ontvang van kolonisten in gereedheid zullen wezen.’
‘Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 28 augustus 1821 no. 79′ en ook opgenomen in de Star van september 1821, pagina 715 zijn de ‘Voorwaarden waarop de Permanente Kommissie van Weldadigheid bereid is voor de overneming van bedelaars te kontrakteren’.
Johannes schreef al over de ‘zeer verre uitzigten’ en over het landbouwkundig instituut in een brief aan prins Frederik dd 10 december 1820 en gaat er op door in het jaarverslag van 16 augustus 1821 en in De Star van september 1822.
Wouter Visser schrijft op 16 september dat hij aardappelen naar Amsterdam heeft gezonden en nog meer gaat zenden, in de vergadering van 17 september constateert de pc de lage prijzen. Johannes meldt zijn terugkomst in brieven aan de permanente commissie en aan W.A. Ockerse dd 11 oktober 1821 en dan constateert hij ook dat het met aardappelen verkopen niet wil lukken. Dat de permanente commissie hem een budget van 125 gulden verleent om experimenten uit te voeren, komt uit Kloosterhuis pagina 193.