Landgenoten die mij dikwerf haten, p 354

Het meisje dat in het weeshuis een miskraam krijgt als ze met verlof in Koog aan de Zaan is, heet Engeltje Oerhaan, soms geschreven als Torhaan. Behalve over het Sterrebos vertelt ze ook over een huisverzorgster die ‘haar wel middelen aan de hand heeft gegeven om de vrucht aftefrijven, zeggende hier van zelve wel gebruik gemaakt te hebben, wanneer zij zwan­ger was.’ De schout van Koog aan de Zaan, Waigert Evert Smit, schrijft hierover enkele malen aan de pc in januari/februari 1824, archief 68. Ongerust geworden brengt hij met zijn plaatsgenoten Dirk Groen en Jan Huurman een bezoek aan de kolonie en wordt hij volgens een brief van Wouter Visser van 28 februari 1824 helemaal gerustgesteld.

De slijtage van Johannes van den Bosch tekent zich vooral af in maart/april 1823, archief 64 en archief 65. In brieven op 12 maart, 14 april, 19 april, 11 en 26 mei wordt hij steeds klageriger en bozer, met als eindresultaat zijn uitbarsting op 28 mei.Over zijn secretaris schrijft hij: ‘Mijne bezigheden groeien zodanig aan en mijne bureau onkosten worden zo aanzienelijk dat ik UWelEd voorstellen moet aan mijn secretaris de Heer van Riemsdijk ƒ6- wekelijks toeteleggen, Ik heb nu reeds twee jaren ƒ7- wekelijks aan dezelve betaald. Het zo niet billijk zijn op den duur deze opoffering van mij te vorderen en dat wel te minder daar aan de Heer Ameshoff reeds lang bureau onkosten betaald worden die zeker geen 1/10 gedeelte van het werk te verrichten heeft als ik. Ik zal dan voor eerst aan de Heer van Riemsdijk nog ƒ2- uit mijn zak toeleggen.’