Alles komt uit diverse brieven van Benjamin tussen half januari en half februari. Als straks zijn broer op bezoek komt, zal Benjamin waarschijnlijk zijn nood geklaagd hebben over de ongewenste bezoekers want zodra Johannes daarna weer in Den Haag is verschijnt er in de Staatscourant, 7 april 1819, een berichtje met daarin ‘De Permanente Commissie van Weldadigheid acht het noodig, alle schouten en leden der plaatselijke besturen, vooral ten platten landen, op het dringendste te verzoeken, om voortaan geene personen of huisgezinnen, eigener gezag, en zonder hare voorkennis en consent, naar de kolonie van Frederiks-oord op te zenden (…)’
De zoetgevooisde brief aan Ameshoff is van 29 januari 1819 en bevindt zich in archief 960. Benjamin stelt de genoemde vragen, en nog veel meer, in een brief van 15 februari aan zijn ‘waarde broeder’, in welke brief tevens duidelijk wordt dat ook Stephanus van Royen met smart op de Star zit te wachten: ‘Dheer van Roijen had meede zeer na het nieuwe werkje verlangd, en er in tijd de opgaven of bestelling van, voor de subcommissie, aan den gouverneur te Assen, waar men woedend tegen de kolonie is ‑ gedaan: zonder tot dus verre hier aan voldaan te zien.’