Met onze lieve kleinen verbrijzeld te worden, p 334

De positieve zinssneden in het begin komen uit de hiervoor genoemde brief van Enkhuizen van 12 oktober 1822, die dus echt niet zo negatief was. Alles over het onderwijs staat in de verslagen van 6 maart, 5 april, 8 mei, 7 juli en 5 september 1822. Zie noot bij bladzij 315-316. Vissers verontschuldiging dat hij kinderen van school houdt vanwege het aardappelrooien heeft hij op het verslag van 8 mei erbij geschreven.
De lijst met leerlingen die in 1822 goede vorderingen gemaakt hebben stuurt Van Wolda op 19 februari 1823 in een soort jaarverslag over het afgelopen jaar..Er staan bijna tweehonderd leerlingen op. Naast de in het boek genoemde kinderen van proefkolonisten ook nog:
Pieter Alblas, Jochem en Schelte en Wietske Brandsma, Keetje en Neeltje Dijkshoorn (opvolger Rigagneau), Elizabeth en Theodora Geraets (= Gerards), Jelle en Gerrit en Klaas Gerritsma, Kasper en Mietje van der Heide, Betje en Izaäk Hoofien, Dirk en Kasper Hopman (opvolger Metz), Jan Jansen, Jansje Klaver, Dientje en Jan en Maria Molewijk, Arie Rausch, Jan Jozef en Mietje Rikmond, Rokus Smies (voorkind van vrouw van De Ruiter), Jantje Visser, Klaas de Vries, Grietje en Susanna Weener (= Weender).

De lijst met 170 chronische spijbelaars is helaas niet teruggevonden, Van Wolda verwijst er alleen naar..

Het afwimpelen van andere geloofrichtingen doet Johannes onder meer in een brief van 11 oktober 1822 aan baron Palland van Keppel. Dat bijna iedereen een ingedeelde heeft, meldt Visser op 30 juni 1822. Johannes beschrijft de gezonde koloniale jeugd in zijn bijdrage aan het jaarverslag 1822, archief 989, ook gepubliceerd in de Star van augustus 1822, en uit diezelfde bron – pagina 572 – komt de prachtige zin over aardappelen: ‘Dezelve staan zeer tierig’.