Reeds eenen noodpenning hebben opgelegd, p 70

Op het Maatschappij-museum De Koloniehof is een (nagebouwde) paal-met-een-mand die begin en einde van de werkdag aankondigde. Rond de schenking van de klok was er bij mij onduidelijkheid over wie de schenker was omdat er in het archief tegenstrijdige vermeldingen stonden, maar de heemkundige Frans Wilbrink uit Son en Breugel hielp mij uit de brand. Hij heeft een kopie van een tekening van de klok en het opschrift op de klok luidt: “I.H. BAGELAAR AAN DE MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID. PETIT ET FRITSEN ME FUDERUNT – ANNO – 1819 -” Hij vertelde er bij dat Petit en Fritsen een klokkengieterij uit Asten (Noord-Brabant) was. Jan Hendrik Bagelaar woonde in Son en Breugel, was een vriend van Johannes van den Bosch en dus de schenker van de klok.
Vervolgens bleek die kopie via-via oorspronkelijk van de Maatschappij te komen en leek het erop dat die klok nog steeds bestaat en nog steeds gebruikt wordt, nu in de klokketoren van de Johannes de Doperkerk in Vledder. Achteraf (tijdens een lezing in Vledder, bleek dat het om een replica gaat. De toren was in de Tweede Wereldoorlog helemaal verwoest en later is de klok, helemaal volgens de oorspronkelijke specificaties, nagebouwd.

De ochtendrituelen worden later door Johannes van den Bosch beschreven in de Star 1821, pagina 497. Uit datzelfde artikel komt ook het citaat over dagloon en stukloon, waarover hij eerder al vaker in de Star geschreven heeft. Zo staat in het allereerste nummer in januari 1819 op pagina 36 bij een artikel van Johannes een voetnoot: ‘In de Kolonie wordt de belooning alleen naar de hoeveelheid van goed verrigten arbeid geregeld’. Het voorbeeld van de later steeds meer gespecificeerde stukloonberekeningen komt uit een brief van de latere directeur Wouter Visser, dd 8 februari 1824, archief 68.

Ook dit lied bevindt zich bij de ingekomen post en is afgedrukt op deze site.

Er staat nergens zwart op wit dat er op maandagen uitbetaald wordt, maar er zijn legio brieven waaruit het af te leiden valt. Bijvoorbeeld:
- op zondag 17 januari schrijft Benjamin van den Bosch hij dat hij door geldgebrek ‘morgen’ niet weet hoe hij de kolonisten moet betalen, boek bladzij 134;
- op maandag 20 september schrijft hij: ‘Zedert eenige dagen ben ik geheel zonder contanten en heb mij heden bij de uitbetaling verlegen bevonden.’

De kosten voor de porties eten staan in het reglement. Over de winstmarge van 5 % voor de winkelier schrijft Benjamin van den Bosch op 28 augustus 1819, archief 52, en op 21 februari 1820, archief 54. Er wordt ook op de pof bij de koloniewinkel gekocht. Een jaar later, 18 oktober 1819, archief 53, omschrijft Benjamin de afbetalingsregeling: ‘De kolonisten kopen zeer veel bij Drij­ber, en betalen bij kleine gedeelten op 3 maanden.’ Nog later zal duidelijk worden dat Drijber er regelmatig bij inschiet, boek bladzij 223.

De rapportage van Johannes van den Bosch aan prins Frederik is gedateerd 10 december 1818 en is in archief 1179.