Oorspronkelijk was de bedoeling om rond de Ommerschans een kolonie als de andere te stichten. In 1820 meldt Benjamin nog dat er voor 50 hoeves grond is afgebrand. Wanneer het idee gekomen is om er grotere boerderijen neer te zetten is onbekend. Deze beschrijving komt uit de Star van juli 1822.
De aankomstdatum van Molenaar op de Ommerschans en verderop de andere aankomstdata van hoevenaars staan in het stamboek van hoevenaars, archief 1579.
De fout van vrouw Molenaar wordt beschreven in een brief van Wouter Visser op 17 november 1822. Harmeling en Westerveld betrekken hun hoeves op 13 augustus 1822. Dat Harmeling niet kan schrijven blijkt uit de ondertekening van een proces-verbaal uit kolonie 5 dat op 2 maart 1825 aan de permanente commissie wordt gezonden, waar staat ‘X – dit is het handmerk van Harmelink verklarende niet te kunnen schrijven’ En dat Jan Westerveld niet kan schrijven, blijkt uit de huwelijksacte van zijn zoon Hendrik op 4 oktober 1836. De echtgenote van Jan Westerveld is trouwens wel alfabeet, zij zal nog een heel epistel aan de permanente commissie schrijven, kort genoemd in boek bladzij 354.
De vrijlating van de jongeren en gezinnen wordt later beschreven in een brief van luitenant Fenner van 14 februari 1823. Het staat ook in de Star van 1822, pagina 616-618, maar alle data die daar genoemd worden over hun eerdere aankomst op de Ommerschans zijn incorrect. Het citaat over ‘deze proeve’ komt uit het jaarverslag, ook gepubliceerd in de Star 1822 pagina 597.
Volgens Fenner was het een dolle rit geweest omdat de vrijgelatenen tegen zijn zin geld meegekregen hadden. Ze zouden dronken door Steenwijk getrokken zijn en de ingehuurde voerman had het zo bont gemaakt dat een van de paarden na terugkomst afgemaakt moest worden.
Een van de vrijgelatenen is het weesmeisje dat ooit vanuit den Haag, omdat het Amsterdamse Aalmoezeniersweeshuis niet wilde, was meegekomen met Rigagneau. Toen de ‘swaar gebroken’ Rigagneau en zijn alcoholische echtgenote weggestuurd waren, mocht het volgens Benjamin ‘propere en vlijtige meisje’ (10 januari 1819) op de kolonie blijven. Ze was toen zestien en kwam na een tijdje bij huisverzorger Smit in huis. Drie jaar later werd ze naar de strafkolonie gezonden.‘uithoofde van haar gedrag met een gehuwd man buiten de kolonie no.1′ (dit wordt pas vermeld bij haar ontslag uit de Ommerschans, door Wouter Visser op 5 augustus 1821). Daar, temidden van een heleboel gedeserteerde en weer teruggevoerde leeftijdsgenoten, had ze zich eerst ‘aan meer dan eene ondeugd schuldig gemaakt’, maar daarna haar leven zo gebeterd dat ze naar Frederiksoord en huisverzorger Smit terug mag. Ze heet Elisabeth of Betje Liefman of Leefman, en gaat.juni 1823 met ontslag.
Besloten is bij de Ommerschans een detachement militairen te legeren, ‘en een man beneffens een gezadelt paard er in gereedheid te houden, om dadelijk de zodanige te agterhalen, die als voortvlugtig gesignaleert zoude worden.’ Op de vrije koloniën krijg je onderstand als het tijdelijk tegenzit, het belangrijkste kenmerk van bedelaarsinstituut en strafkolonie is dat ‘letterlijk niets verstrekt wordt dan hetgeen door arbeid verdiend is’. De enige uitzondering op de regel is de ziekenzaal, maar er zijn andere redenen waarom een mens daar beter niet terecht kan komen.