Het bezoek van de koning wordt beschreven in het septembernummer van de Star en op 20 september schrijft prins Frederik hoe tevreden zijn vader was.
De brief van Enkhuizen is van 12 oktober 1822. Het irriteert de Maatschappij vooral dat de Enkhuizense bezoeker, secretaris O. Van Tricht, op de kolonie was terwijl daar ook twee leden van de permanente commissie aanwezig waren en toch op eigen houtje op onderzoek is uitgegegaan. Zij vraagt zich later af waarom ‘Zijn Ew., in loco zijnde, zich ter bekoming van de noodige ophelderingen niet aan één onzer beide leden, destijds aldaar tegenwoordig, had geadresseerd’. Overigens is de brief van Enkhuizen helemaal niet zo dodelijk, er staan ook diverse positieve beoordelingen van de kolonie in. Bijvoorbeeld: ‘De gezonde kleur en zigtbare ligchaamswelvaart toonden genoeg dat de lof der kolonisten over de middelen van voeding met de waarheid overeenstemde.’ Zie ook het volgende stukje.
De brief dd 22 december 1822 van Enkhuizen die volgt op de reactie van de pc is een hoogstandje – het kan ook zijn dat ze in plaats van twee maanden verbluft te zwijgen de hele tijd aan het formuleren waren – en fragmenten eruit staan op deze site.
De twee huisverzorgers die Wouter Visser in een brief op 24 november voorstelt te ontslaan zijn Ganzinga uit Vlissingen en de weduwe Koster uit Hoogeveen, de eerste wegens drankmisbruik, de tweede omdat zij niets doet, al is daar een verrontschuldiging voor: ‘als zijnde door hare jaren niet in staat werk van eenig aanbelang te verrigten, van het eigentlijke vrouwelijke huiswerk als stoffen, naijen enz. kan zij niets’..
Johannes van den Bosch schrijft op 14 oktober 1822 over de mishandeling van het weesmeisje. De publicatie staat in de Star van november 1822 en luidt: ‘Ook is den huisverzorger a. van schaïk, in kolonie no. 3 die zich veroorloofd had, om één der bij hem ingedeelde weesmeisjes met een touw met knoopen zoodanig te slaan, dat rug en armen daarvan de kenmerken droegen, hebbende hij nog boven dien stout weg zijne demissie durven vragen, – uit hoofde van dit verregaande wangedrag, het verder verblijf in de koloniën ontzegd en hij van daar verwijderd geworden.’