Benjamin meldt ondermeer, op 27 februari, de aankomst uit Bourtange van Hendr. Christiaan Puper, waarvan een zoon zal trouwen met een dochter van de weduwe Weender.
De eerste twee onderofficieren heten Giliam en Reichenbach en hun aankomst en gebrek aan landbouwkennis worden gemeld in een brief van Benjaminn dd 20 februari 1820. Degeen wiens vrouw volgens Benjamin ‘een zeer onaangenaam humeur’ heeft, heet Van den Berg en wordt genoemd in een brief van 15 maart 1820 en de onderofficier wiens vrouw van het bataillon is weggejaagd en die door Benjamin gekleed moet worden, heet Reichard en wordt in diezelfde brief genoemd. Bij die laatste speelt nog een probleem. Hij was slechts korporaal geweest en Benjamin voorziet problemen omdat diverse kolonisten zelf die rang, of zelfs hoger, bekleed hebben en zich niet snel iets zullen laten zeggen door iemand die slechts tot die rang gekomen is.
Van de genoemden zal Gilliam binnen een half jaar ontslag nemen, Vsn den Berg vertrekt meteen weer, Reichard wordt na een tijdje ontslagen en alleen Reichenbach blijft en wordt later portier in Veenhuizen. Dat zijn broer ‘schier moedeloos’ wordt van de onmogelijkheid goed personeel te krijgen, schrijft Johannes op 24 april.
Over de begindagen van kolonie 2: er zijn hier geen grote gebouwen, daarom wordt één koloniehuisje ingericht als tijdelijke spinzaal. Dit wordt geleid door ‘de oude Salomons’. In een ander huisje vestigt zich de eerste onderdirecteur annex winkelier. Die heet Evers en hij en zijn winkel worden genoemd in een brief van Benjamin aan de pc dd 20 februari 1820. Evers is voormalig schout van Oldemarke en zo hoogbejaard dat hij zijn functie niet lang kan vervullen.
Benjamin begint te schrijven over het probleem van een administratie van twee kolonies op 20 januari 1820 en herhaalt in bijna elke volgende brief het verzoek om richtlijnen. Johannes springt voor hem in de bres op 7 maart 1820. Tegelijkertijd wordt in de Star van januari wél gepublicerd het ‘Journaal van den Onder-Direkteur in de kolonie no. X.’ Met uitgebreide voorbeelden van de administratie in de koloniën. Blijkbaar wordt het belangrijker gevonden het publiek te laten zien hoe goed alles bijgehouden wordt dan de eigen directeur bij te praten!
Niet alleen heeft Johannes te veel haast om de ontginning van kolonie 3 aan voorgaande kolonisten over te laten en huurt hij ‘werkvolk’ van buiten, brief 27 februari 1820, maar het ligt ook een beetje ver van kolonie 1 en 2 af én losse arbeiders zijn betere krachten dan de kolonisten. Later zal de ongeschiktheid van kolonisten om nieuwe grond te ontginnen genoemd worden als een van de oorzaken van de financiële ondergang van de Maatschappij. Bijvoorbeeld Kloosterhuis pagina 231.
De notulen van de permanente commissie melden op 24 februari 1820: ‘Geapprobeerd het kontrakt tusschen de P.K. en de Heeren Oosterloo & ??paar (onleesbaar), wegens het bouwen van honderd huisjes op het Steenwijkerheideveld.’ De pc maant Johannes een beetje rustig aan te doen op 4 maart en bespreekt de verplaatsing van de boerenwoning op 27 maart.
Die herberg op het Steenwijkerwoldeheideveld is sinds december 1818 eigendom van dominee Wilbrink uit Steenwijk. Correspondentie over die herberg van Johannes en Wilbrink aan de pc op 27 februari, 28 februari, later vervolgd op 1 april, 4 april, 7 april en 12 april. Wilbrink wordt soms Willebrink genoemd. De uiteindelijk aankoop is archief 1225.
Een van die kroegjes wordt gedreven door een vrouw. Als die blijft weigeren te verkopen schrijft Johannes in mei ‘Ik heb het wijf (…) voor het vredegerecht geroepen ten einde de afstand van de grond daar bij horende te bekomen.’
Volgens de Star zou de vorige eigenaar van de Halle zich ‘daarop arm geboerd’ hebben, ‘uit hoofde dat er geene produkten meer van zijnen schralen grond te verkrijgen waren’. Later zal de commissie van toevoorzicht, in de Star 1822, pagina 559, verslag van inspectie op 14 september 1822, schrijven dat de grond dankzij de Maatschappij weer vruchtbaar geworden is. Tot de aankoop wordt besloten op 24 februari en de feitelijke aankoop is archief 1218.
Het incident met het ‘bagatel’ beschrijft Johannes op 7 maart 1820, zijn dagindeling op 27 februari 1820, het ‘volhandig en volhoofdig’ op 27 maart 1820.
Verder schrijft Johannes over de tekening die hij gemaakt heeft van Willemsoord: ‘Ik heb straks vergeten te zeggen dat de plaats 9 een vierkante plaats is 150 voeten over het kruis groot. Aldaar zullen het magazijn, spinzaal en school geplaatst worden gemerkt O, P, G. Dit zal een heerlijk effect doen als zijnde eene hoogte van waar men de gehele aanleg overzien kan. De weg van no. 31 tot 1 en van 9 tot 66 is circa een uur gaans lang. Schoner terrein is in ons geheel land voor gene kolonie en nergens een betere grond te vinden’.
Achteraf blijkt dat onzin en zal hij er zelf op terugkomen, zie boek blz. 367 met zijn latere mening.