Genoemde nadere-instructies voor de raad bevatten ook deze invullingen van het begrip zedeloosheid. Over Rudolfina Wilhelmina de Sturler zie noot bij bladzijde 59, informatie over de verdenkingen jegens Ockerse komen uit Stouten: Willem Anthonie Ockerse (1760-1820) Leven en werk, Amsterdam, 1982.
Dat ‘tegenovergestelde gevoelen’ van Johanes van den Bosch betrof een tweetal zaken, te weten de zwangerschap van Cornelia Strik, voordochter van de weduwe Richmond – zie ook boek bladzij 30 – die zwanger was van de ingedeeld Meyer, en Jacoba van Nieuwenhoven uit Wilhelminaoord die zwanger was van Theunis van Waveren, zie dit stukje. Dit speelt allemaal in juni 1823.
De dochter van proefkolonist Harmeling uit Groningen was waarschijnlijk zwanger van een zoon van kolonist Rausch uit Den Haag, want na haar vlucht staat bij het gezin van Harmeling ook ingeschreven: ‘Frederik Rausch (kleinzoon)’. Het is onbekend of Harmelings dochter, die waarschijnlijk Johanna heette, alleen is gevlucht of samen met de verwekker van haar kind en het is ook onbekend of ze het kind later is komen ophalen.
Enkele dochters van proefkolonisten die dit lot tref zijn verder Catharina Smies, voordochter van de vrouw van kolonist de Ruiter uit Axel, die op 30 december 1823 naar de Ommerschans gezonden wordt en Sijntje van Haften, dochter van de kolonist uit Edam, die op 19 april 1825 veroordeeld wordt.
.
De dochter van proefkolonist Molewijk heet Antje Gesina Molewijk, geboren 11 maart 1803 of 1802 en zij bevalt op 20-06-1823 op de Ommerschans van een dochter. Die datum staat niet in de stamboeken Ommerschans – omdat het kind naar haar grootouders vertrekt – maar komt uit de trouwacte als het kind groot is en zelf trouwt: Vledder, huwelijksakte, 7 maart 1848, aktenr. 3.
De smeekbedes van Antje Molewijk voor haar vrijlating zijn eerst mede vruchteloos omdat ze bij het verkeerde loket is. Op de Ommerschans opgesloten bedelaars moeten hun vrijlating vragen aan de administrateur armenwezen bij het ministerie van binenlandse zaken en daar wendt Antje zich eerst ook toe. Maar die administrateur heeft niets te zeggen over strafkolonisten en dat leidt tot nutteloze correspondentie: administrateur aan de pc dd 21 december 1824, pc aan de administrateur dd 14 januari 1825, met als logisch gevolg een negatief besluit op haar verzoek door de administrateur dd 25 januari 1825. En pas daarna krijgt ze via de hier geciteerde brief van 5 september 1825 aan de pc haar zin.