Over de speciale status van Nut en Beschaving melden de notulen van de pc van 15 juli 1818:
‘- Op een missive van de heer S.J. (?) Boas, als hoofd van de subkie van de Vereeniging Tot Nut en Beschaving te Amsterdam, welke meer dan 500 leden aan de Maatschappij geleverd heeft, en die tot het benoemen van een afzonderlijke subkommissie is geregtigt, waarvan op zijn tijd aan Burgem- der stad Amsterdam is kennisgegeven, is besloten:
a) dat de Subkommissie aldaar, onder den titel Tot Nut en Beschaving zal worden erkend,
b) dat de benoeming der 10 leden van derzelve, hoezeer anders niet volgens de wet ingerigt, uit hoofde der bijzondere … (?) van al deze leden wordt goedgekeurd,
c) dat aan de subkie de gewone stukken, gelijk aan alle Stedelijke subkomissies zullen gezonden worden.’
De aanname van de joden als gewone burgers was op 2 september 1796 tot stand gekomen. Het citaat hierbij komt uit de mond van Rutger Jan Schimmelpenninck, geciteerd in Th. de Vries, Rutger Jan Schimmelpenninck, Nijmegen 1979, pagina 105.
Het ‘Reglement voor het rituele, te betrachten door de Israelietische kolonisten’ is een dik stuk, gedateerd 27 september 1818, archief 6. Het is opgemaakt door M. Lemans, W. Binger en A van Offen en ‘Bekrachtigd ter vergadering der subkommissie voornoemd, was getekend / D.S. Boas President.’
Informatie uit de computer op het Joods Historisch Museum in Amsterdam: ‘in 1809 woonden in Steenwijk 78 joden. De eerste berichten over een synagoge dateren uit 1813 als de gemeente een pand voor dat doel koopt in de Gasthuisstraat.’
Overigens voor mensen die er op door zouden willen gaan: er schijnt op het archief in Zwolle ook nog materiaal van de Steenwijkse joodse gemeenschap in die tijd te zijn.
Over het joodse feest schrijft Benjamin verder dat het ‘tegen het begin van maart’ is, 15 februari 1819. Hij moet de vraag om verlof 25 februari nog een keer herhalen, voor de pc in haar notulen van 2 maart meldt: ‘Besloten te schrijven, dat de P.K. den joodschen huisvader alleen, en niet aan het geheele gezin de permissie geeft om naar Amsterdam te gaan – ter vermijding van grote onkosten.’ Overigens zal dat bij Hoofien toch al de bedoeling geweest zijn, want zijn vrouw was hoogzwanger, zie verderop.
Op 11 maart vertrekken ze en Benjamin verwacht ze op de 17de al weer terug. Nut en Beschaving schrijft over dat bezoek en met name over hun gepaste uitingen van dankbaarheid in de Staatscourant van 24 maart 1819. Cohen en Hoofien hadden ‘de ondubbelzinnigste bewijzen van hooge tevredenheid over hun lot en dat hunner welvarende gezinnen’ geleverd.
Over het werken van de joodse kolonisten schrijf Johannes van den Bosch in de Star 1819 pagina 34 en op pagina 36 voegt hij toe: ‘Zelfs de Israëlieten, wien men anders de minste geschiktheid voor de veldarbeid toekent, hebben, in dien tijd, het graven en spitten zoo wel geleerd, dat zij in éénen dag 1 ½ gewoon dagwerk verrigten kunnen.’ Daar bij gevoegd is een noot over het betalen in stukloon: ‘(…) en dit spoort de Israëlieten aan om, inzonderheid ‘s vrijdags, meer dan een gewoon dagwerk te verrigten.’
Vledder, geboorteakte, 4 april 1819, aktenr. 4
Kind: Jesais Jacob Frederiks Hoosien, geboren te Frederiksoord (Vledder) op 03-04-1819, zoon van Jacob David Hoosien, beroep: arbeider; oud: 43 jaren, en Judikje Jesaaijes, oud: 37 jaren.