Zoo min mogelijk ongelukkig behoren te gevoelen, p 342

Ockerse schrijft op 14 januari 1823 een heel uitgebreide reactie op het krantenartikel.

De teleurstelling van Nut en Beschaving betreft het gezin van Izaak Salomon Hazelip, over wiens recht op geluk de subcommissie schrijft dd 18 augustus 1822. De reactie van Johannes is van 12 november 1822 en het is januari 1823 als Nut en Beschaving meldt dat Hazelip weer in Amsterdam woont. Als Nut en Beschaving op 22 maart de handdoek in de ring gooit, lijkt mij enig verband met de affaire Hazelip voor de hand te liggen.

Het aan prins Frederik voorleggen van de hele correspondentie met Enkhuizen wordt op 4 april 1823 genoteerd in het brievenboek – dus meer dan drie maanden na de boze brief van Enkhuizen – met een begeleidend briefje gedateerd 9 april waarin de prins wordt gevraagd er iets aan te doen. Op 15 april stuurt de prins een door hem getekende brief aan Enkhuizen naar de pc en 22 april bedankt de pc de prins en schrijft zij hem dat ze de brief heeft doorgestuurd. Op 10 mei krabbelt de subcommissie ijlings terug.

Op 4 januari 1823l was Gijsbert Falck – die de voor familiezaken absente Wouter Visser even verving – begonnen over de omnummeringsoperatie. Op 8 april 1823 schreef Visser: ‘Voorts maak ik van deeze gelegenheid ge­bruik der Perm. Komm. te vragen authorisatie
1o tot het verplaatsen van den huizen in kol. N1 welke daar volgens de jongste verde­ling der gronden, en om het getal huizen op 32 te brengen, nog niet verplaatst zijn, naar kol. N4, en zulks op den wijze als dit in het voorleden jaar door Bodenstaf is gedaan; zullende egter de kosten van deeze verplaat­sing iets meerder bedragen, uit hoofde van het verder transporteren.’

Op 24 april meldt hij dat de laatste huisjes verplaatst zijn en wat dat kost, en op 29 april meldt hij dat het omnummeren in kolonie 1 en 2 is afgerond. Johannes heeft de hele operatie eerder aangekondigd in de Star 1822 op pagina 569.