Verantwoording van de in het boek De proefkolonie
gebruikte bronnen → terug naar het
overzicht van de verantwoordingen
Lees
hieronder of klik op het boek om de pdf te openen |
![]() |
Het concept-reglement is te vinden in invnr 2 en de inleiding
ervan valt in uitgetypte vorm te lezen via deze overzichtspagina (bij 14 januari 1818).
Vermoedelijk was dit de tweede versie nadat er uit religieuze hoek
kritiek op de eerste versie geweest was. Zie de verantwoording bij
bladzijde 88.
Ook de koninklijke goedkeuring in een brief van de minister van
binnenlandse zaken dd 5 maart 1818 valt via de genoemde
overzichtspagina (bij 5 maart 1818).
Het concept-reglement kent de Maatschappij ook een rol toe bij het
oprichten van werkverschaffingsprojecten in steden, maar de koning
wil dat zij zich beperkt tot landbouwkolonies.
Alle informatie over Johannes van den Bosch komt uit de biografiën
van Westendorp Boerma. Het zo typerende citaat “Ik ben nimmer
besluiteloos en draal nog minder” uit Westendorp Boerma 1927,
pagina 49.
Van Johannes’ verhandeling met de lange naam is alleen de tweede
druk, 1818, bewaard gebleven. Vermoedelijk was de eerste druk al
in 1817 verschenen.
Een hele leuke illustratie van het beschreven losbarstende
enthousiasme is te vinden in een artikel over Pieter Otto van der
Chijs in het Nieuw Letterkundig Magazine. Van der Chijs
liet in 1818 als 16-jarige zijn hobby (munten verzamelen) even
vallen om zijn zakgeld aan te wenden voor steun aan de
Maatschappij en een reisje naar Frederiksoord. (Overigens zou Van
der Chijs in zijn latere leven – na de dood van Ockerse – de
redactie overnemen van de Star en van de opvolger van dat
blad De vriend des vaderlands.)
Van de ‘Eerste Algemeene Vergadering der Maatschappij van
Weldadigheid, gehouden in ‘s Gravenhage den 22 junij 1818′ zijn
notulen, invnr 16, en die vermelden het aantal van 14.843
contribuanten.
Bij die in het vorige stukje genoemde notulen bevinden zich ook
de ‘Praeperatieve handelingen en besluiten der Provisionele
Kommissie sedert den (ruimte opengelaten) maart tot op den 22 juny
1818’ met alles wat het driemanschap Van den Bosch, Van Hemert en
Faber van Riemsdijk de afgelopen maanden hebben voorbereid.
Aanwezig bij de vergadering zijn naast deze drie en prins
Frederik: Kemper, Nieuwenhuis, Sijpkens, Ameshoff en Junius van
Hemert. Afwezig met bericht: Schrant, hoogleraar in Gent, en
Kinker, hoogleraar in Luik en eigenlijk al op punt van aftreden.
De leden die niet tot de permanente commissie behoren worden vaak
de buitenleden genoemd.
De ‘gewigtige en vruchtbare besluiten’ worden ondermeer
gepubliceerd in de Amsterdamsche Courant van 30 juni 1818.
De oproep subcommissies op te richten staat in een circulaire
ondertekend door prins Frederik. Het concept daarvan dd dd 24 juni
1818 is in invnr 48 en een transcriptie is te bereiken via deze overzichtspagina (bij 24 juni 1818).
Besloten was dat concept toe te zenden aan de leden van de
commissie en na verwerking van hun reacties veertien dagen later
aan de steden te versturen. Als dat besluit van de vergadering zo
uitgevoerd is, zou het dus rond 8 juli verstuurd zijn wat de
reacties van de steden met opgerichte subcommissies vanaf 17 juli
wel érg alert maakt! Die reacties zitten bij de ingekomen post,
evenals de naamssuggestie van Nieuwenhuis op 9 oktober 1818, invnr
48.
Informatie over de familie Van der Heijde komt vooral uit de
brief waarin de subcommissie Leiden het gezin voordraagt voor de
kolonie dd 24 september 1818, invnr 48. De in dit stukje een paar
keer genoemde secretaris van de subcommissie Leiden ondertekent
wat onduidelijk, maar heet Bosse of Blussé en is rector van het
Leids gymnasium. Hij schrijft dit jaar enkele zeer enthousiaste
brieven aan de permanente commissie. Gegevens over Leiden en
Leidse armoede zijn te vinden bij G.P.M. Pot, Arm Leiden.
Levensstandaard, bedeling en bedeelden 1750-1854, Hilversum
1994.
De brief waarin er nog eens op aangedrongen wordt het gezin Van
der Heijde naar de kolonie te zenden is geschreven door
H.W.Tydeman dd 28 september 1818, invnr 48. Tydeman is de
drijvende kracht achter het tijdschrift Magazijn voor het
Armenwezen en heeft veel gepubliceerd over armenzorg. Hij
verontschuldigt zich er in dit briefje voor dat zijn verslag over
zijn reis naar Ommen nog op zich laat wachten. Als hij twee dagen
later dat genoemde verslag wel stuurt, wijst hij op het bestaan
van de verlaten vesting de Ommerschans, waar de Maatschappij later
de straf- en bedelaarskolonie zal vestigen.
Gegevens over Leonardus Biemans komen uit een brief van de
subcommissie Gorinchem waarin die hem voordraagt voor de kolonie,
dd 9 oktober 1818, invnr 49. Over de ziekte van Johannes Weender
schrijft dokter Schuurman in een artikel in de Star van april
1819.
De brief waarin Metz door Amersfoort wordt voorgedragen is van 3
oktober 1818, invnr 49. De twijfels over de juistheid van de
gegevens die Amersfoort daarbij opgeeft, komen voort uit contacten
met mensen die genealogisch onderzoek naar Metz/Meerts enz. gedaan
hebben. Veel genealogische gegevens over het geslacht staan op de
internetsite: http://www.leomeerts.nl/
‘Zonder hemd kwam deze familie hier aan…’ uit een brief van
Benjamin van den Bosch aan de permanente commissie dd 9 april
1819, invnr 51. Over hun ‘aanhoudende bedelzucht’ schrijft hij
vaker, het staat ook in de Star 1819, pagina 378.
De regelingen met betrekking tot kleding zijn te vinden in de
reglementaire beginselen, invnr 3, zie de inleiding op de
verantwoording. Er is een volledige lijst van alle verstrekte
kleding, invnr 1338, die waarschijnlijk van eind oktober dateert
en die bedoeld lijkt om de totale kosten te berekenen. Er staan
kledingstukken op die al ‘gekogt’ zijn en waar de prijs bijstaat
en kledingstukken die worden ‘gecalculeerd op’ een bepaald bedrag.
Per gezin worden alleen de vier oudste kinderen gekleed, zie boek
bladzij 203.
Dat de kleding ook tot doel heeft om desertie tegen te gaan, staat
in de officiële aankondiging dat de Maatschappij bestaat na de
koninklijke goedkeuring in de Staatscourant van 16 maart
1818. Overigens wordt het woord desertie in de beginperiode verder
niet gebruikt. Na dit krantenartikel duikt het pas eind 1820 weer
in de archieven op.
Benjamins functie in het leger blijkt uit koninklijk besluit dd
14 augustus 1818 waarin hij wordt vrijgesteld voor de kolonie,
geciteerd in Kloosterhuis pagina 50. Enkele dagen ervoor schrijft
hij de permanente commissie over de ‘bereiking van het schoon en
edel…’ enzovoort, 9 augustus 1818, invnr 48.
In diverse correspondentie en verslagen gaat het over zijn
bereidheid de helft van zijn kapiteinsgage op te offeren. Broer
Johannes maakt er een jaar later nog eens uitgebreid werk van in
het eerste jaarverslag dat hij namens de permanente commissie aan
de commissie van weldadigheid aanbiedt, 5 augustus 1819, invnr
989: ‘De Heer Direkteur, die met zulk een uitstekenden ijver de
belangen der Maatschappij bevordert, geniet daarvoor, gelijk Ul.
bekend is, geene de minste betaling, maar heeft zelfs daaraan de
helft van zijn traktement, als kapitein bij de armée opgeofferd.
Zoo veel belangeloosheid en ijver geven ons eenig regt, om te
hopen, dat ook anderen op eene even belangelooze wijze zich met
ons zullen vereenigen, ter bereiking van het groote doel.’
Over Benjamins gezinssituatie:
- Huwelijksacte, Gelders Archief , Toegangnr: 0207, Inventarisnr:
1428, Gemeente: Tiel, Aktenummer: 7. Datum: 11-04-1812, Bruidegom
Bejamin van den Bosch, 22 jaar, geboorteplaats: Herwijnen, zoon
van Johannis van den Bosch en Adriaantje Poeningh
Bruid: Johanna Catharina van Rijnberk, 28 jaar, geboorteplaats:
Tiel, dochter van Hendrik Jan van Rijnberk en Commerina Ingenhoest
- Zij hebben een zoontje van vijf jaar, volgens de geboorteakte,
Utrechts Archief, toegangnr: 481, Inventarisnr: 191, Gemeente:
Zuilen, Aktenummer: 1 Aangiftedatum: 04-01-1813
Kind: Johannis Adrianus van den Bosch, Geslacht: M, Geboortedatum:
03-01-1813, Geboorteplaats: Zuilen
Vader: Benjamin van den Bosch
Moeder: Johanna Catharina van Rijnberk
Benjamin krijgt ook meteen het honorair lidmaatschap aangeboden.
Petrus Ameshoff weet blijkbaar nog niet dat Benjamin directeur
wordt, want hij zet vraagtekens bij dat honoraire lidmaatschap,
waarop dokter Nieuwenhuis hem schrijft dat Benjamin ‘belangeloos
en zelfs met opoffering’ naar Drenthe gaat, 28 juli 1818, invnr
48. Johannes streept ‘ten gevalle zijnes broeders’ door in een
conceptbrief aan de subcommissie Goes dd 31 december 1818, invnr
352.
De gebouwen die nog op Westerbeeksloot stonden worden beschreven
in een verslag van Johanes van den Bosch aan prins Frederik dd 17
september 1818, invnr 1179. Overigens beschrijft Petrus Ameshoff
in juli 1818 het landgoed en de gebouwen ook al in een brief dd 28
juni 1818, invnr 48.
Het landgoed Westerbeeksloot is vernoemd naar het rond 1775
gebouwde Huis Westerbeek, wat is vernoemd naar de eerste die rond
1650 het gebied begon te vervenen, jonkheer François van
Westerbeek en die is vernoemd naar het rond 1430 gebouwde Huis
Westerbeeck, wat ook wel weer ergens naar vernoemd zal zijn en dat
aan de Loosduinseweg in den Haag stond. Dat laatste is rond 1800
gesloopt en sindsdien is er maar één Huis Westerbeek en dat staat
hier. Meer informatie over Huis Westerbeek staat in C.A.
Kloosterhuis, Geschiedenis van het huis Westerbeek,
Frederiksoord 1975.
Stephanus van Royen heet voluit Stephanus Jacobus van Royen. Zijn
naam wordt ook wel gespeld als van Rooijen of van Roijen. Dat
laatste bijvoorbeeld ook in een boekje dat is geschreven over een
van zijn zoons, Het leven en werken van mr. Isaäc Antoni van
Roijen, verhaald aan zijne kinderen en kindskinderen,
Groningen 1879. Ik kies voor de manier waarop Johannes van den
Bosch in zijn correspondentie de naam spelde, dezelfde spelling
trouwens die nu gebruikt wordt in de naar hem vernoemde Van
Royenlaan in Vledder.
Informatie over de gouverneur van Drenthe Petrus Hofstede komt
uit L Buning, Het herenbolwerk, Assen 1966.
Aanvullende informatie uit dat boek: Petrus Hofstede werd in 1755
geboren te Doornik (zijn vader diende toentertijd bij het bataljon
Oranje-Drenthe van de Barrièretroepen), had de Latijnse School te
Meppel bezocht en zich daarna te Groningen laten inschrijven als
student in de rechten. In 1776 was hij gepromoveerd en kort daarna
had hij de post van advocaat-fiscaal verworven bij Drost Van
Heiden, de centrale figuur van een kring van magistraten en hoge
ambtenaren die bekend raakten als ‘Asser Heren’ of ‘Heren van
Drenthe’. Toen Drenthe met Overijssel was samengevoegd, speelde
Hofstede een belangrijke rol in het verzet daartegen. Toen de
samenvoeging ongedaan gemaakt was, ging hij steeds meer over
Drenthe heersen, als achtereenvolgens secretaris van de Landschap,
Landdrost, Prefect en Gouverneur.
Het voorstel Witten te kopen komt van C. Hofstede, wiens aanbod dd
18 juni 1818 is bijgevoegd bij een brief van Petrus Hofstede aan
de Maatschappij dd 19 juni 1818, invnr 48.
De gebeurtenissen rond de aankoop van Westerbeeksloot worden ook
beschreven in Kloosterhuis, pagina 50-51 en zijn verder
gereconstrueerd uit de ingekomen post van deze periode, invnr 48.
Daar bevinden zich ook de diverse brieven waarin Petrus Ameshoff
zich roert. Een van de mooiste van die brieven is te lezen via deze overzichtspagina (bij 4 juli 1818).
In die brief verwijst Ameshoff naar een boekwerkje dat hij aan het
schrijven is over de provincie Drenthe en dat later in 1818 zal
uitkomen. P.J. Ameshoff, Beschouwing van den tegenwoordigen
toestand van Drenthe in gemeenzame brieven, Amsterdam 1818.
Ook in invnr 48 bevindt zich de brief van Stephanus van Royen dd 6
augustus 1818 waarin hij meldt dat de expeditie om Westerbeeksloot
aan te kopen geslaagd is. De aankoop vond plaats op 5 augustus,
onder de ontbindende voorwaarde dat de hele commissie van
weldadigheid accoord zou gaan, op 18 augustus hadden die
schriftelijk ingestemd, ook invnr 48, en was de koop definitief.
De verkopende eigenaar van het landgoed is Richard A.L.Nobel,
oud-maire van Ruinen en later Statenlid van Drenthe. Hij is
steenrijk en heeft een heleboel landgoederen. ‘Waarom draaide
Prins Frederik zijn hoofd om…’ uit een brief van Petrus Ameshoff
dd 11 september 1818 aan de permanente commissie, invnr 48.
De grootte van de proefkolonie is afgeleid van het kadastrale
minuutplan 1832 van de gemeente Vledder sectie D3, Drents Archief
toegang 0178 invnr 1318. Het is aannemelijk dat die kaart accuraat
is, de grondbelasting werd er op gebaseerd. De omtrek van de
kolonie is er op zichtbaar: Vledderweg, gracht, Steenwijker Aa en
Westerbeeksloot. Ervan uitgaande dat de huidige Majoor van
Swietenlaan op de plek ligt van de oude Vledderweg en dat de loop
van de Steenwijker Aa niet veranderd is, valt aan de hand van de
afstand tussen die twee de oppervlakte van de proefkolonie te
berekenen.
De ‘700 Rijnlandsche roeden’ staan in een brief van Johannes van
den Bosch aan Stephanus van Royen, een dag na het definitief
worden van de aankoop, dus 19 augustus 1819, invnr 352, waarin hij
Van Royen schrijft hoe die te werk moet gaan bij het aanleggen van
de kolonie. Voorzover Johannes daarin niet alles kan regelen,
besluit hij met ‘Zijt zo goed dan de zaken na uw eigen oordeel
waar op ik mij volkomen verlaat te schikken. Spoed echter is het
hoofd van de zaken.’ Een paar dagen later komt Johannes zelf terug
naar Drenthe.
Dat de eerste steenlegging op dinsdag 25 augustus 1818 plaatsvond,
komt uit Westendorp Boerma 1927, pagina 104 en dat Johanes dat
altijd de ‘schoonste dag’ van zijn leven is blijven noemen uit
Westendorp Boerma 1950, pag. 27. Omdat Westendorp Boerma het
familie-archief heeft kunnen inzien zal het wel kloppen. Waarom ik
het zo vind afsteken tegen Johannes’ normale manier van uitdrukken
zal uit het boek wel duidelijk geworden zijn.
.
Het ploegen door boeren uit de omgeving blijkt uit een brief van
Van Royen aan de Maatschappij dd 7 september 1818, invnr 49. Die
brief wordt uitgebreider geciteerd in Kloosterhuis pagina 96.
Johannes van den Bosch doet prins Frederik verslag van de aankoop
en de eerste ontginning op 17 september, invnr 1179.
De aannemer die de eerste koloniehuisjes bouwt is Oosterloo uit
Steenwijk. Hij zal nog diverse jaren alle bouwwerkzaamheden voor
de Maatschappij voor zijn rekening nemen. Hij heeft ook zitting in
de subcommissie van weldadigheid Steenwijk.
Het boek dat Johannes van den Bosch in deze periode doet uitkomen
heet Nederlandsche bezittingen, in Azia, Amerika en Afrika, in
derzelver toestand en aangelegendheid voor dit Rijk; wijsgeerig,
staathuishoudkundig en geographies beschouwd, met bijvoeging der
noodige tabellen en eenen atlas van 12 nieuwe kaarten, der
overzeesche bezittingen van Z.M. den Koning der Nederlanden.
Volgens Kloosterhuis pagina 155 kwam de huisraad voor de
kolonistenwoningen mee op hetzelfde schip als de onderofficieren.
Dat zou heel goed kunnen, maar dat heb ik niet kunnen vinden.
Eenmaal worden de onderoffcieren door Benjamin ‘korporaals’
genoemd, maar verder altijd ‘sergeanten’, dus ik neem aan dat dat
hun rang is. De administratieve kracht, sergeant Schweitzer, had
voor zijn vertrek naar de kolonie al korte tijd op het bureau in
Den Haag gewerkt. In de notulen van de permanente commissie van 3
augustus 1818, invnr 38, staat: ‘wegens de menigte van schrijfwerk
aan ‘t Bureau is geaccordeerd vooreerst voor eenige tijd een
tweede als schrijver te mogen employeren, en daartoe geemployeerd
Jo Schweitzer, onderofficier op een weekgeld van … (opengelaten)’.
Op 9 november 1818, invnr 49, schrijft Benjamin dat de
onderofficieren hem ongeschikt lijken.
Voorstel van de subcommissie Sloten het weesmeisje in te delen in
een brief aan de Maatschappij dd 31 juli 1818, invnr 48. Reactie
van de permanente commissie hierop in haar brievenboek, invnr 18.
Benjamin schrijft dat Brandsma’s eigen kinderen niet met het
weesmeisje overweg kunnen op 16 december 1818, invnr 49, en dat
zij volgens hem ‘geen gunstige aanleg’ zou hebben op 9 maart 1819,
invnr 50. Sloten haalt haar terug op 5 juli 1822, invnr 62: ‘Ook
hebben de Algemene Armenverzorgers alhier aan de subkommissie te
kennen gegeven dat zij het weesmeisje Geeske Durks Gadsonides met
primo november aanstaande te rug begeerden, om haar in de groote
maatschappij te plaatsen.’
Het is onbekend wanneer de weduwe Richmond en haar metgezellen
exact op de kolonie aangekomen zijn. Benjamin van den Bosch meldt
op 2 december 1818, invnr 49, dat zij sinds zijn vorige brief, van
23 november, tegelijk met Rigagneau uit Amsterdam is aangekomen.
Die ‘onderdirecteur van policie’, die ook – boek bladzijde
183-184 – belast is met de inning van vrijmetselaren die
contribuant van de Maatschappij zijn, heet W. Holtrop. Hij stuurt
een rekening voor de opvang met een overzichtje van gezinnen waar
hij kosten aan gehad heeft die in het boek is afgedrukt. De
kolonisten hebben een reisbrief waarop naar hem verwezen wordt.
Bijvoorbeeld Dordrecht meldt dat hun gezin ‘vrijdag te Amsterdam
zal kunnen arriveeren, waar wij hetzelve ter verdere verzending
aan den Heer Holtrop zullen addresseeren’. Holtrop krijgt in
augustus 1819 het honorair lidmaatschap aangeboden.
De proviand voor onderweg wordt beschreven in een brief van Petrus
Ameshoff van 1 maart 1820, invnr 54. Het verslag van de opvang in
Steenwijk zit als concept bij de notulen van de subcommissie
Steenwijk, invnr 2340, en verschijnt op 7 december 1818 in de Staatscourant
als een artikel van de subcommissie.
De grootte van de woning wordt door Johannes van den Bosch
beschreven in een brief aan Robert Owen, dd 16 juli 1819, invnr
352. NB: Dit soort gegevens geldt uitsluitend voor de eerste 52
woningen! Hierna zal er steeds iets aan het bouwplan veranderd
worden. Uiteindelijk zullen er een stuk of vijf verschillende
types koloniale huisjes zijn. De verschillen daartussen zijn
beschreven in Kloosterhuis.
Over de vochtigheid van de woningen schrijft dokter Schuurman in
de Star van mei 1819, de ontstane kieren worden beschreven
door ene Van der Muelen uit Maarsenbroek dd 29 september 1821,
invnr 59. De opmerking over geen nmannenwerk maar kinderwerk komt
van opzichter Elsinga op 12 april 1822, invnr 61. Over het
opleveren schrijft Wouter Visser op 13 december 1823, invnr 67,
als nieuw-aangekomen kolonisten klagen dat er geen vloerbedekking
is.
De huisraad wordt beschreven in een lijst, invnr 1338, die
waarschijnlijk van eind oktober 1818 dateert. Bij sommige zaken
staat dat ze al gekocht zijn (bijvoorbeeld ‘1 dwijl gekogt voor
-3′, dus 3 stuivers, en ‘7 stoelen grotendeels gekogt a ƒ1- p
stuk’) en andere zijn dat nog niet (bijvoorbeeld ‘1 tafel
gecalculeerd op ƒ 2-.’).
Het getal van 100.000 Amsterdamse armen komt uit Westendorp
Boerma 1950, pagina 22, de schatting van 75.000 staat voorin
Ameshoffs stuk Over de behoeftigen van Amsterdam, invnr
48. De subcommissie Amsterdam draagt op 2 oktober 1818 het gezin
van Bosch voor de kolonie voor, invnr 49. Veel overige informatie
over de familie is gereconstrueerd uit de eigen brieven van Bosch.
De kwestie met de schoonzonen speelt vanaf januari 1819, waarover
bericht wordt door Benjamin van den Bosch, invnr 50.
In Kloosterhuis staat dat het gezin van Peen de kolonie
waarschijnlijk nooit heeft verlaten, maar tegenwoordig is er
gelukkig wiewaswie om dat te controleren. En dan blijkt dat een
jaar later, januari 1820, het gezinnetje in Harlingen een kind
heeft gekregen: Gemeente: Harlingen, Geboorteakte, Aktenummer: B
16. Aangiftedatum: 07-02-1820, Kind Jacob Peen, Geslacht: M,
Geboortedatum: 07-02-1820. Vader Wouter Jacobs Peen; Moeder
Liberta Bos.
Een half jaar later worden zij dan door de subcommissie Harlingen
op Willemsoord geplaatst als huisverzorgers, zie boek bladzij 253.
De financiële regelingen worden op diverse plaatsen beschreven,
onder andere in de Star van januari 1819 en in de
reglementen. Dat het in de toekomst wel eens mogelijk zal zijn dat
de oorspronkelijke contributies aan de leden terugbetaald kunnen
worden, had de permanente commissie geschreven in de officiële
aankondiging van haar bestaan in de Staatscourant van 16
maart 1818.
Terug naar het overzicht van
de verantwoordingen.